Javascript must be enabled for the correct page display

Voedseloecologie van de Rotgans

Dijkstra, L. and Dijkstra-de Vlieger, R. (1977) Voedseloecologie van de Rotgans. Master's Thesis / Essay, Biology.

[img]
Preview
Text
Biol_Ma_1977_LDijkstra.CV.pdf - Published Version

Download (4MB) | Preview

Abstract

In de algemene Inleiding worden de oorzaken besproken van de plotselinge daling van het aantal rotganzen in de jaren dertig. De rotganzen moesten overschakelen op geheel ander voedsel. Het voedsel, dat ze als vervanging van het zeegras tot zich namen, bestond voornamelijk uit Enteromorpha spec. en kwelderplanten. Omdat in het voorjaar 50% van de wereldpopulatie van de zwartbuikrotgans zich in het Nederlandse Waddengebied ophoudt is onderzoek naar de voedselomstandigheden van deze soort gewenst. Het gebied van onderzoek was het Waddeneiland Schiermonnikoog. Om de daar heersende situatie te vergelijken met één waarbij zeegras het voornaamste voedsel vormt is in de herfstvan 1975 enige tijd doorgebracht in het Deense Waddengebied, waar de rotganzen bijna uitsluitend op zeegras foerageren. Schiermonnikoog In het voorjaar van 1975 bevond zich maximaal 5% van de wereldpopulatie van de zwartbuikrotganzen op Schiermonnikoog, in hat voorjaar van 1976 4%. Op bet eiland foerageerden de rotganzen op twee verschillende terreintypes, cultuurgrasland en kwelder. In bet seizoen 1974-1975 werden 100. 100 gansdagen doorgebracht op cultuurgrasland en 151.500 gansdagen op de kwelder. In het seizoen 1975—1976 waren deze getallen rasp. 166.900 en 96.300. De overwinterende ganzen foerageerden in de polder gedurende de daglichtperiode. In het voorjaar werd in de polder gemiddeld 6 uur en 19 minuten per dag en op de kwelder gemiddeld 8 uur en 43 minuten per dag gefoerageerd. In de polder vertoonden de ganzen een duidelijke voorkeur voor percelen, die meer dan 350 meter van een weg verwijderd waren. Op de kwelder hadden ze een duidelijke voorkeur voor de vegetatiezone waarin veel Puccinellia maritima voorkwam boven de vegetatiezone waarin veel Festuca rubra voorkwam. Het voedselaanbod in de polder bestond hoofdzakelijk uit Poa annua en Poa pratensis. Andere soorten kwamen gemiddeld minder dan 5% voor en werden buiten beschouwing gelaten. Poa annua werd negatief geselecteerd, Poa pratensis positief. Het voedselaanbod op de kwelder bestond hoofdzakelijk uit Artemisia maritima, Festuca rubra, Limonium vulgare, Plantago maritima en Puccinellia maritima. Andere soorten kwamen gemiddeld weinig voor. Artemisia maritima en Limonium vulgare werden volledig gemeden. Festuca rubra werd negatief geselecteerd, Plantago maritima en Puccinellia maritima beide positief. Het menu op het wad bestond uit Enteromorpha spec. In de wintermaanden november en december verbleven de rotganzen gemiddeld 8 uur en 27 minuten per dag in de polder; gemiddeld werd 6 uur en 19 minuten per gans gefoerageerd. In het voorjaar brachten de ganzen gemiddeld 6 uur en 19 minuten in de polder door; de gemiddelde gans foerageerde 4 uur en 36 minuten per dag. De ganzen besteedden gemiddeld 18.7% van hun tijd aan alert gedrag. Komforthandelingen kwamen 1.9% voor, geslapen werd er niet. Op de kwelder verbleven de rotganzen gemiddeld per dag 8 uur en 43 minuten, de gemiddelde gans foerageerde 6 uur en 23 minuten. Slechts 9.8% van de bezoekduur werd aan alert gedrag besteed, 3.1% aan omforthandelingen, 1.8% aan slapen. Op het wad werd minder tijd aan eten besteed (gemiddeld 40%). Alert gedrag kwam nauwelijks voor (gem. 1.7%). Meer tijd werd besteed aan komfortgedrag (gem. 7.5%) en aan slapen (gem. 12.3%). Wanneer de ganzen rustig konden foerageren vertoonde de hapfrequentie een verloop dat gelijk is aan dat van het foerageerpercentage. Kon minder tijd aan eten besteed worden (verstoring, schemering), dan werd dit gecompenseerd door de hapfrequentie te verhogen. De hapfrequentie was omgekeerd evenredig met de graslengte. De gemiddelde keuteltijd in de polder was 3 minuten en 37 seconden, op de kwelder 3 minuten en 11 seconden. Het gemiddelde keutelgewicht was resp. 0.76 gram en 1.10 gram. In de polder was de omzetbare energie OE (de hoeveelheid energie, die het verbruikte drooggewicht per etmaal een gans oplevert) 's winters 233 kcal, in het voorjaar 214 kcal. Jordsand Het aantalsverloop binnen de lichtperiode was getijde-afhankelijk: rond hoogwater fungeerde Jordsand als hoogwatervluchtplaats. Twee uur na hoogwater nam het aantal rotganzen af. Het aantal rond hoogwater was steeds het dubbele van het aantal bij laagwater. Het gedrag van de ganzen werd geheel door het tij bepaald. Rond hoogwater werd er gepoetst en geslapen (al zwemmend/drijvend). Bij afgaand water nam het foerageergedrag toe: eerst grondelen, daarna grazen. Rond laagwater werd minder gefoerageerd, er werden weer slapende en poetsende dieren waargenomen. Bij opkomend water werd het grazen weer voor het grondelen verwisseld. Een gedragshandeling, die typisch is voor het foerageren op zeegrasvegetatie, werd waargenomen: “trappe1en”. De ganzen trappelen om de zeegraswortels bloot te leggen om ze te kunnen eten. Het menu van de ganzen bestond voor 100% uit Zosteraplanten : 62% blad, 32% wortel (6% van de fragmenten was niet te determineren).

Item Type: Thesis (Master's Thesis / Essay)
Degree programme: Biology
Thesis type: Master's Thesis / Essay
Language: Dutch
Date Deposited: 15 Feb 2018 07:51
Last Modified: 15 Feb 2018 07:51
URI: https://fse.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/10645

Actions (login required)

View Item View Item