Lucassen, W.G.H. (1985) Een vergelijkend kwantitatief onderzoek naar het voedsel van vier pelagische vissoorten in het Grevelingenmeer. Master's Thesis / Essay, Biology.
|
Text
Biol_Ma_1985_WLucassen.CV.pdf - Published Version Download (863kB) | Preview |
Abstract
Onderzocht is het voedsel van de vier belangrijkste pelagische vissoorten in het Grevelingenmeer in 1982, te weten haring (Clupea harengus), sprot (Sprattus sprattus), koornaarvis (Atherina presbyter) en driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus), het verschijnsel prooiselektie en de invloed van de predatie van haring en sprot op de Acartia tonsa populatie. Voor haring werd ook nog een schatting gemaakt van de consumptie van sproteieren in de maand juni. In april voedden haringen met een lengte van 110—190 mm zich vooral met sproteieren en met de copepoden Temora longicornis en Acartia tonsa. Het voedsel van haring bestond in juni, juli en augustus vooral uit Acartia tonsa en larven van Crangon crangon en Carcinus maenas. Met toenemende vislengte werden steeds meer decapodelarven gegeten. Ook in oktober werd voornamelijk Acartia tonsa gegeten, behalve door vissen met een lengte van 170-190 mm, die voornamelijk Praunus flexuosus en Gammarus locusta aten. In december werd Idotea sp. en Praunus flexuosus gegeten. De gemiddelde maagvulling was het hoogst in juli en het laagst in december. In april en oktober waren de magen van de haringen, groter dan 150 mm, relatief minder gevuld dan die van de kleinere haringen. De sprotten aten in april voornamelijk Temora longicornis, larven van Balanus sp., larven van Polydora sp. en Podon polyphemoldes. In de maanden juli, augustus en oktober was Acartia tonsa het hoofdvoedsel. Daarnaast waren in augustus en oktober ook larven van Balanus sp., Podon polyphemoides, Oikopleura dioica en veligerlarven van Littorina littorea belangrijke prooisoorten. De gemiddelde maagvulllng was in alle onderzochte maanden hoog, met een piek in de maand juli. Het voedsel van koornaarvissen met een lengte van 90-135 mm bestond in juni en augustus voor een groot deel uit larven van Carcinus maenas en Crangon crangon en uit Praunus flexuosus, Idotea sp. en Nereis sp. Vissen met een lengte van 60-70 mm bleken voornamelijk Acartia tonsa te eten. Iets grotere vissen aten in juni naast decapodelarven ook nog Evadne nordmanni. In oktober was een groot deel van de magen leeg en was de gemiddelde maagvulling laag. In april voedden de stekelbaarzen zich vooral met larven van Polydora sp., Temora longicornis en harpacticoïden. De gemiddelde maagvulling was hoog, evenals in oktober toen het voedselpakket voornamelijk uit larven van Balanus sp. en larven van Polydora sp. bestond. Vissen met een lengte van 60-65 mm aten ook nog amphipoden. De haringen en sprotten met een lengte van 60-185 mm bleken uit de Acartia tonsa populatie de grootste copepodietenstadia en de adulten te selecteren. Met toenemende vislengte nam de gemiddelde lengte van de geconsumeerde Acartia's (iets) toe. De sprotten bleken gemiddeld iets kleinere Acartia's te eten dan de haringen van vergelijkbare lengte. Voor de maanden juni, juli en augustus werd de gemiddelde dagelijkse consumptie van Acartia tonsa door haring en sprot geschat op respectievelijk 0,9 ton VG en 1,64 ton VG. Met behulp van een schatting van de gemiddeld op een dag aanwezige Acartia tonsa biomassa, werd geschat dat de leeftijdsgroepen I, II en III van haring en I en II van sprot gemiddeld dagelijks respectievelijk 0,5% en 0,9% van deze biomassa wegeten. De leeftijdsgroepen II en III van haring bleken in juni per dag gemiddeld 0,09 ton VG aan sproteieren te eten, hetgeen neerkomt op 9,8% van de gemiddeld per dag aanwezige hoeveelheid sproteieren.
Item Type: | Thesis (Master's Thesis / Essay) |
---|---|
Degree programme: | Biology |
Thesis type: | Master's Thesis / Essay |
Language: | Dutch |
Date Deposited: | 15 Feb 2018 07:48 |
Last Modified: | 15 Feb 2018 07:48 |
URI: | https://fse.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/10174 |
Actions (login required)
View Item |