Javascript must be enabled for the correct page display

Vijftien jaar beweiding Oosterkwelder Schiermonnikoog

Brongers, M. and Tonckens, J. and Hart, M. 't (1987) Vijftien jaar beweiding Oosterkwelder Schiermonnikoog. Master's Thesis / Essay, Biology.

[img]
Preview
Text
Biol_Ma_1987_MBrongers.CV.pdf - Published Version

Download (1MB) | Preview
[img]
Preview
Text
Biol_Ma_1987_MBrongers_kaart.pdf - Published Version

Download (91MB) | Preview

Abstract

In 1986 is de Nieuw Beweide Kwelder (NBK) op Schiermonnikoog voor de vierde maal gekarteerd, Het beweide deel is sinds 1972 in herbeweiding met een veedichtheid van Ca. 1.6 pink/ha. Het onbeweide deel is vanaf 1958 uit beweiding. Door vergelijking van de vegetatiekaarten van 1981 en 1986 m.b.v. een systematisch puntraster zijn de veranderingen gekwantificeerd die zich de laatste 5 jaar voorgedaan hebben. Een gegeneraliseerde vegetatiekaart is gemaakt door samenvoeging van coena tot vegetatietypen. Het onbeweide deel blijft in de periode 1981-1986 in sterke mate veranderen (42 %). Maai-activiteiten langs de tweede slenk en het fietspad spelen hierbij een rol. De verruiging heeft zich voortgezet: Het Elymus-type is verder toegenomen ten koste van vooral de Juncus maritimus-, Artemisia- en Festuca-typen en neemt in 1986 het grootste deel van het beweide oppervlak in beslag. Evenals de voorgaande perioden veranderde ongeveer de helft van het oppervlak van het beweide deel. De meeste verandering vond plaats op de lage kwelder. Het Puccinellia-type is toegenomen ten koste van het Artemisia-type. Binnen het Puccinellia-type breiden opengetrapte vegetaties met een groot aandeel van Salicornia brachystachya en/of Suaeda maritima zich uit. Het Artemisia-type is op de lage kwelder verder afgenomen, maar breidt zich uit ten koste van het Juncus maritimus-type in het overgangsgebied van de lage naar de hoge kwelder. Deze uitbreiding kan het plaatselijke lagere beweidingsintensiteit gevolg zijn van een in de Juncus vegetatie en de bescherming van Artemisia maritima, door de Juncus maritimus-pollen, tegen vertrapping. Overgangen tussen het Elvmus- en het Juncus maritimus-type blijven zich voordoen, het netto resultaat is echter een toename van het Elymus-type. Het Juncus maritimus-coenon zonder Elymus pycnanthus is grotendeels overgegaan in het coenon met Elymus pycnanthus. Het Juncus gerardii-type heeft terrein verloren en gaat over in de Festuca- en Puccinellia-typen. Afname ten gunste van het type is mogelijk het gevolg van opslibbing van de lage kwelder. Het Festuca-type is sterk toegenomen, vooral ten kost van het Armeria maritima-type. Waarschijnlijk is dat het gevolg van een aantal zeer natte seizoenen, waardoor Festuca rubra zich uit heeft kunnen breiden op plaatsen die in de voorgaande perioden te droog waren. Binnen het Festuca-type zijn coena met een hoge Juncus gerardii-bedekking toegenomen; coenon 2.20 van Juncus gerardii en Festuca rubra is in 1986 nieuw onderscheiden. Het Ammophila arenaria-type blijft constant in oppervlak, maar binnen het type gaat coenon 3.1 over in het minder soortenrijke coenon 2.19 met een lagere Aminophila arenaria-bedekking. Onder invloed van de beweiding treed er regressie op, zowel op de lage als op de hoge kwelder vestigen zoutere coena zich hoger (t.o.v. N.A.P.) op de kwelder. Deze trend is ook in de voorgaande periode geconstateerd. In het onbeweide deel is er (op de lagere gedeelten) sprake van progressieve successie. In het beweide deel is een nivellering van de vegetatie te constateren: het Arternisia-type op de lage kwelder en het Aminophila-type op de hoge kwelder verdwijnen langzamerhand. Het Festuca-type neemt een steeds groter oppervlak in beslag; m.n. coena met een hoge Juncus erardii-bedekking nemen toe. Grote delen van de beweide kwelder zijn t.g.v. de hoge veedichtheid veranderd in een kortgeschoren grasmat. Uitbreiding van Elymus pycnanthus en ook Artemisia maritima in de Juncus maritimus-vegetaties heeft tot gevolg dat de Elymus, Artemisia- en Juncus inaritimus-typen steeds meer op elkaar gaan lijken. Met ingang van 1987 zal de beweide kwelder worden uitgebreid met het kweldergedeelte tussen de tweede en de derde slenk. Hierdoor neemt het totaal beweide oppervlak toe van ca. 100 ha. naar ca. 160 ha. en de veedichtheid zal afnemen van 1.6 pink/ha, tot 1.0 pink/ha. Van het kweldergedeelte tussen de 2e en 3e slenk (toekomstig beweide kwelder,TBK), is een vegetatiekaart gemaakt om de uitgangssituatie vast te leggen. Bijna de helft van het oppervlak van de kwelder wordt gedomineerd door Elvmus Pvcnanthus waarbij sterke strooiselophoping optreedt. De vegetatiekaart van de TBK uit 1986 is vergeleken met een vegetatiekaart van de TBK uit 1974 (van Dijk 1979). Het blijkt dat vooral de Festuca-, Juncus maritimus- en Artemisia maritima-typen sterk worden overwoekerd door Elvmus pvcnanthus. Het Juncus gerardii-type ontstaat uit het Puccinellia-type maar gaat zelf nauwelijks over in andere typen, zodat dit type toeneemt in oppervlakte. Afgezien van de aangroei van de kwelder met bijna 3.7 ha. is het Puccinellia-type sterk achteruitgegaan en overgegaan in de typen van Juncus gerardii en Festuca rubra. De successie op de TBK verloopt in grote lijnen identiek aan die in het onbeweide deel van de NBK. het verloop van de hoeveelheid dode biomassa inclusief strooisel en de levende biomassa wordt gevolgd in twee proefvlakken waarbij om de ca. 6 weken wordt bemonsterd. De voorlopige conclusie is dat in het Festuca proefvlak de strooiselophoping ongeveer gelijk is aan de decompositie terwijl in het Elymus proefvlak nog steeds strooiselophoping optreedt. Door de bemonstering in 1987 door te zetten kan bet effect van de beweiding op het versneld afbreken van de strooisellaag gevolgd worden. On naast de veranderingen in de floristische samenstelling van de vegetatie de ontwikkeling van de structuur van de vegetatie te kunnen volgen, werden op beide kwelders twee lijntransekten uitgezet. Met behulp van structuurtypen, de vegetatiehoogte en de strooiseldikte werd een beschrijving van de vegetatiestructuur in de transekten opgesteld. Door deze structuurkartering een aantal jaren te herhalen kan een beeld verkregen worden van de structuurontwikkeling op beide kwelders. In de uitgangssituatie in 1986 werd de structuur op de NBK gekenmerkt door een kortafgegraasde, structureel erg monotone vegetatie, afgewisseld door iets meer gevarieerde stukken met Ammophila arenaria en Juncus maritimus. De TBK was in 1986 voor een groot eel "verruigd' voornamelijk door toedoen van Elvmus pycanthus, en kan derhalve ook vrij monotoon van structuur genoemd worden.

Item Type: Thesis (Master's Thesis / Essay)
Degree programme: Biology
Thesis type: Master's Thesis / Essay
Language: Dutch
Date Deposited: 15 Feb 2018 07:48
Last Modified: 15 Feb 2018 07:48
URI: https://fse.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/10204

Actions (login required)

View Item View Item