Dallinga, H. and Schoenmakers, M. (1984) Populatieveranderingen bij de ooievaar Ciconia ciconia ciconia in de periode 1850-1975. Master's Thesis / Essay, Biology.
|
Text
Biol_Ma_1984_HDallinga.CV.pdf - Published Version Download (4MB) | Preview |
Abstract
Dit onderzoek beschrijft en analyseert ten eerste de basisgegevens over in Nederland broedende ooievaars; ten tweede met gebruikmaking van gegevens uit de internationale literatuur de aantalsveranderingen in het Europees en Afrikaans deel van het broedareaal. Deze veranderingen worden o. a. in verband gebracht met gegevens over broedsucces, aankomsttijden, ringaflezingen en -terugmeldingen en voedsel in Afrika. Er werd gemaakt van rekenkundige modellen voor de populatie-ontwikkeling. De in West-Afrika overwinterende Ooievaars namen sterk af, vooral in het noordelijk deel van hun broedareaal; de ooievaars die in Oost-Afrika overwinterden namen in het westen van hun broedareaal sterk af, in het oosten echter toe. De afnames werden enkele keren onderbroken door een tijdelijke toename. Oorzaak van de (jaarlijkse) aantalsfluctuaties was het sterk variërend voedselaanbod in Afrika. Dit beïnvloedde zowel de mortaliteit als de aankomsttijd in het broedgebied, de legselgrootte en het broedsucces. De schommelingen in de populatieparameters liepen daardoor binnen het areaal van de oostpopulatie in sterke mate synchroon; evenzo binnen dat van de westpopulatie. Treksprinkhanen vormden in Afrika een belangrijke voedselbron. Perioden met veel sprinkhaanplagen deden de aantallen sterk toenemen. De invloed van het overige voedselaanbod op de populatieparameters was geringer, maar ook duidelijk aantoonbaar. Als relatieve maat voor dit voedselaanbod gebruikten we de neerslaghoeveelheid. De afname van de westpupulatie zal aanvankelijk veroorzaakt zijn door klimaatsveranderingen: vanaf ca. 1800 werd het in het overwinteringsgebied droger, in het noordelijk deel van het broedareaal vochtiger; ongunstige ontwikkelingen voor het voedselaanbod. Mogelijk speelden ook veranderingen in de landbouw al een rol. Het na de jaren vijftig wegvallen van de treksprinkhaan als voedselbron door een effectieve bestrijding heeft de aantallen verder doen afnemen. Daarnaast moeten de sterke intensivering van de landbouw, de jacht (in het westen sterker dan in het oosten) en de bekabeling genoemd worden. De verschillen in aantalsverloop binnen de oostpopulatie zijn waarschijnlijk vooral veroorzaakt door de klimaatsveranderingen in het broedareaal en door de intensivering van de landbouw. In het oosten zal het voedselaanbod daardoor zijn toegenomen, in westen afgenomen. Dit zal geleid hebben tot de (toenemende) verschillen in broedsucces en in overleving. De ooievaars kwamen in Nederland overwegend voor in graslandgebieden met ten dele hoge grondwaterstanden en een ruige vegetatie. Dergelijke gebieden zijn grotendeels verdwenen. Gebieden en nesten hadden in de laatste jaren van bewoning relatief slechte broedresultaten. Veldmuisp1agen en de neerslaghoeveelheid hadden een duidelijk aantoonbare invloed op het broedsucces.
Item Type: | Thesis (Master's Thesis / Essay) |
---|---|
Degree programme: | Biology |
Thesis type: | Master's Thesis / Essay |
Language: | Dutch |
Date Deposited: | 15 Feb 2018 07:48 |
Last Modified: | 15 Feb 2018 07:48 |
URI: | https://fse.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/10224 |
Actions (login required)
View Item |