Pot, R. (1982) De rol van bacteriën als voedsel voor het herbivore zooplankton van de plas Vechten. Master's Thesis / Essay, Biology.
|
Text
Biol_Ma_1982_RPot.CV.pdf - Published Version Download (2MB) | Preview |
Abstract
Of bacteriën belagnrijk zijn als voedsel voor het zoöplankton in de Plas Vechten was tot nu toe niet bekend. Omdat zoöplankton zich voornamelijk voedt met particulier materiaal, vormen bacteriën een deel van het menu. Eerdere studies naar phytoplanktongrazing door zoöplankton en studies naar primaire productie gaven resultaten te zien die niet met elkaar verenigbaar waren (Postema en Siewertsen, 1981, Gulati et al. 1982). Veronderteld werd dat bacteriën misschien een belangrijke rol zouden kunnen spelen als voedsel voor zoöplankton, terwijl de tot dan toe gebruikte methodes daar geen rekening mee hielden. Eerdere studies hadden reeds aangetoond dat de meest voorkomende soort in de plas, Eudiaptomus gracilis, zich met bacteriën kan voeden als er geen andere voedselbron aanwezig is (Jooren, 1980; Gulati et al., 1980). Dit verslag behandelt een onderzoek naar grazing op zowel bacteriën als phytoplankton onder zo natuurlijk mogelijke omstandigheden. Een kleine hoeveelheid radioactief gelabeld voedsel. werd toegevoegd aan een monster van de plas (toevoeging kleiner dan 5%). Na een korte tijd werd het zoöplankton afgefiltreerd en gedood. De filtreersnelheid van het zoöplankton kon worden berekend uit de mate van radioactiviteit van het voedsel en van het zoöplankton. Twee typen experimenten werden simultaan uitgevoerd, één met 14C-gelabeld seston en één met 3H- gelabelde bacteriën. Experimenten waarbij beide isotopen tegelijk werden gebruikt mislukten om technische redenen: het meten van beide isotopen in hetzelfde monster is alleen mogelijk als er minimaal 10 keer zoveel 3H- radioactiviteit als 14C-radioactiviteit is, dit werd echter zelden bereikt. De methoden om seston te labelen met 14C zijn al meer dan tien jaar toegepast op het instituut (Postema en Siewertsen, 1981; Gulati et al. 1982). Toch zijn enige testen gedaan om te onderzoeken wat de samenstelling is van het gelabeld seston, omdat de algen gekweekt werden om gelabeld te kunnen worden. De soortensamenstelling van de gekweekte algen was steeds anders dan in de natuurlijke situatie, maar slechte wat frequenties betreft; de belangrijkste soorten bleven dezelfde. Het labelen van bacteriën was moeilijker. Gekweekte bacteriën zijn groter (tot tien keer zo groot in diameter) dan zoals ze in de natuur voorkomenen zijn daarom niet zo geschikt voor een onderzoek naar natuurlijke grazing. Natuurlijke bacteriegemeenschappen werden gelabeld volgens Hollibaugh et al.(1980) met [methyl-3H]thymidine zonder toevoeging van extra voedsel. Hollibaugh et al. vonden dat 72 % van de 3H binnen 6 uur werd ingebouwd. in het DNA van de Bacteriën; de bacteriën van de plas Vechten namen minder dan 2% van de label op per dag. Ondanks de lage labeling van de bacteriën konden toch een aantal belangrijke resultaten worden geboekt. De filtratie van seston bleek altijd hoger dan van bacteriën. Daarnaast is de voedingswaarde per ml ( in mg C) van het seston ook nog eens zo'n 4 keer zo hoog (in de zomermaanden). Als met behulp van deze getallen de consumptie wordt uitgerekend, dan komt men tot de conclusie dat bacteriën slechts in minder dan 10 % van de energie- en C-behoefte van het zoöplankton voldoen. Door onnauwkeurigheden konden geen exacte percentages worden gegeven. Van een aantal soorten konden wel de verhouding sestonconsumptie bacterieconsumptie worden berekend: Eudiaptomus gracilis, 0,017; Daphnia snec., 0,015; Diaphanosoma brachyurum, 0,072; Ceriodaphnia spec., 0,11; Asplanchna spec.(geen filter feeder, maar omnivoor), 0,016. Gezien de grootte en het voorkomen wordt verwacht dat Bosmina spec. ongeveer dezelfde verhouding heeft al Ceriodaphnia. Over rotatoren (behalve Asplanchna spec.) valt weinig te zeggen, hun aandeel in de totale grazing is echter te verwaarlozen. Over het algemeen kan gezegd worden dat de macrofeeders (Eudiaptomus gracilis en Daphnia spec.) het hele jaar de grazing domineren. In de lente profiteert Bosmina spec. in de onderste lagen van het epilimnion waarschijnlijk van een daar plaatselijk verhoogde bacterieproductie en doen Diaphanosoma brachyurum en Ceriodaphnia spec. dat in de zomer.
Item Type: | Thesis (Master's Thesis / Essay) |
---|---|
Degree programme: | Biology |
Thesis type: | Master's Thesis / Essay |
Language: | Dutch |
Date Deposited: | 15 Feb 2018 07:51 |
Last Modified: | 15 Feb 2018 07:51 |
URI: | https://fse.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/10635 |
Actions (login required)
View Item |